Hahnemann

De grondlegger van de homeopathie is Samuel Hahnemann die leefde van 1755 tot 1843. Hij was arts, scheikundige, botanicus, sprak en kende vele talen (Latijn, Grieks, Hebreeuws, Arabisch, Engels, Frans, Spaans en Italiaans)  en nam in de Duitse medische wereld een vooraanstaande plaats in. Hij kreeg o.a. de opdracht om de Duitse pharmacopee te herzien. Dat is het handboek voor apothekers.

 

Na enkele jaren als arts gepraktiseerd te hebben gaf hij zijn praktijk op, omdat hij ervan overtuigd was dat de paardemiddelen, die in die tijd de mensen werden toegediend, meer kwaad dan goed deden. Om zijn gezin te onderhouden, legde hij zich toe op het vertalen van buitenlandse medische werken in het Duits. Op zekere dag vertaalde hij het werk van de Schotse farmacoloog Cullen uit het Engels. Daarin werd het geneesmiddel kinabast, waar kinine van is afgeleid, beschreven. Cullen probeerde uit te leggen waarom kinabast zo goed werkte bij malaria. Zijn conclusie was, dat dit kwam doordat kinabast zo bitter was en daardoor de maag zou versterken. Hahnemann kende zoveel middelen die nog veel bitterder waren dan kinabast, maar nog nooit een geval van malaria genezen hadden. Hij besloot de kinabast in te nemen, terwijl hij zelf gezond was. Daarop kreeg hij juist malariaverschijnselen als wisselende koortsen, angsten, beven, rode wangen, dorst, kloppingen in het hoofd etc. Wanneer hij stopte met innemen van het middel, verdwenen ook de verschijnselen. Deze ervaring en zijn kennis van de medisch literatuur brachten hem ertoe de similiaregel (Hippocrates, Paracelsus) verder te bestuderen. Er is dus sprake van een omgekeerde wereld: als gezond mens neem je een dosis van een medicijn dat een bepaalde ziekte kan genezen en daardoor krijg je de verschijnselen van diezelfde ziekte!

 

Zou dit ook voor andere geneesmiddelen gelden? Enthousiast begon Hahnemann allerlei stoffen te testen. En al gauw werd bij deze experimenten zijn hele familie en kennissenkring ingeschakeld. Telkens beschreef hij, als iemand een stof had ingenomen, nauwkeurig van welke verschijnselen de proefpersoon last kreeg. Zo kwam hij van een groot aantal stoffen de uitwerking op gezonde mensen te weten.

 

Als zijn vermoeden juist was, zouden de symptomen van zieke mensen verdwijnen, wanneer ze een middel kregen dat bij de proefpersoon die symptomen juist veroorzaakt had. Zoals kinabast malariapatiënten kon genezen, maar gezonde mensen malaria-verschijnselen kon bezorgen. Om dat te kunnen proberen, moest Hahnemann weer patiënten hebben en dus heropende hij zijn praktijk. Bij elke patiënt noteerde hij zorgvuldig de symptomen. Vervolgens ging hij na of er bij de onderzochte middelen een was, dat soortgelijke symptomen bij zijn gezonde proefpersonen had veroorzaakt. De symptomen van de zieke en en de symptomen die het middel veroorzaakt had, moesten zoveel mogelijk op elkaar lijken. Als hij dan zo'n gelijkend middel had gevonden, gaf hij het aan de patiënt en warempel: de patiënt genas.

 

Het gelijkende wordt door het gelijkende genezen: Similia Similibus Curentur; de zgn. "Similiaregel". In de geschiedenis waren al eerder geluiden gehoord, die in de richting van dit principe wezen. Zo schreef Hippocrates (460-377 v. Chr.): "klachten kunnen worden opgeheven door tegengestelde middelen, maar ook door middelen die soortgelijke klachten kunnen oproepen." En Paracelsus (1493-1541) schreef: "Een arsenicum-vergiftiging wordt niet genezen door een tegengif, maar juist door een kleine hoeveelheid arsenicum."

 

Vanuit zijn scheikundige achtergrond kende hij alle beschreven citaten van arsenicumvergiftigingen. Het was de kwaliteit van Hahnemann dat hij de gelijkenis herkende met het cholerabeeld: buikpijnklachten met waterdunne diaree, uitputting, uitdroging, koorts en angstige rusteloosheid. Bij de eerstvolgende cholera-epidemie was dit een van de middelen die hij voorschreef (naast Cuprum en Veratrum album) en verreweg de meesten van zijn patiënten bleven in leven, in tegenstelling tot de zieken die zich tot andere artsen hadden gewend. Zijn naam was gevestigd. Hahnemann was de eerste die op basis van dit principe een volledige en nauwkeurig uitgewerkte geneesmethode ontwikkelde. Deze geneesmethode noemde hij homeopathie (homoios=gelijkend, pathein=lijden, dus genezen door iets dat gelijkt op het lijden, de ziekte).

 

Met de ontdekking van de similiaregel of het gelijksoortigheidsprincipe was Hahnemann er nog niet. Het bleek namelijk dat patiënten die zo'n geneesmiddel kregen toegediend flinke beginverergeringen konden krijgen. Vooral bij ernstig verzwakte mensen kon dat zelfs noodlottig zijn. Daarop besloot hij de dosis te verminderen. Echter met de beginverergering verdween ook de genezende werking van het medicijn. Daarop is hij naast het bij elke stap verdunnen (100 maal) de oplossing telkens 100 maal krachtig gaan schudden op een harde, maar enigzins meegevende ondergrond. Na opnieuw verdunnen, schudde hij weer 100 maal en dit proces herhaalde hij een aantal malen. En wat bleek? Hoewel de beginverergering even snel verdween als bij zijn vorige proefnemingen (waarbij hij alleen verdunde), bleef in dit geval de genezende werking volledig behouden. Sterker nog, het werd sterker!

 

Hahnemann noemde dit proces van afwisselend verdunnen en schudden: potentiëren (lett. krachtig maken). Tot op de dag van vandaag gissen geleerden over de vraag, wat er precies bij het potentiëren gebeurt. Door voortdurende studie en observatie ontwikkelde hij een vorm van geneeskunde die niet alleen heel effectief bleek te zijn bij acute ziekten als cholera, maar ook bij tal van chronische aandoeningen.

 

Literatuur:

Trevor M. Cook: Samuel Hahnemann Biografie, Het fascinerende levensverhaal van een buitengewoon arts.

Jeroen Morssink: Klassieke homeopathie

Margery G. Blackie: Homeopathie voor heel de mens

Bodde e.a.: Leerboek homeopathie